De Hout Informatie Woordenlijst


"Een hout woordenlijst kan handig zijn om rond gestrooide vaktermen beter te begrijpen. Vaklieden praten namelijk vaak in vaktermen."

Voor elk vakgebied bestaat er ook een eigen terminologie, zo ook voor hout. De Hout terminologie is bijzonder uitgebreid! Woordenlijst informatie houten parketvloerenDe gebruikte terminologie kan zelfs per werkplaats verschillen. Algemene namen voor houtsoorten kunnen per land, streek of plaats enorm uiteenlopen. Hieronder hebben wij een sortering gemaakt waarvan wij denken dat ze de meeste gevraagde informatie geven over bepaalde woorden uit de hout wereld!

A.
  • Aan de lucht gedroogd.- Natuurlijk gedroogd in de openlucht en over het algemeen beschermd tegen zon en regen.
  • Anhydriet dekvloer. Wordt als een vloeibare mortel over de constructievloer gegoten en wordt gips. Het is een dekvloer als alternatief voor een cement-dekvloer.

B.

  • Bast - zacht vezelachtig weefsel tussen de schors en de binnencellen.
  • Bedektzadigen - alle planten waarvan de zaadknoppen zich in een gesloten vruchtbeginsel bevinden, zoals hardhoutsoorten: vruchtdragende loofbomen die bloeien, meestal bladverliezend.
  • Bird's eye - tekening van kleine ronde glanzende vlekjes op het zaagvlak, die ontstaan door vertakkingen; komt veel voor in esdoornhout.
  • Boorkever - een kever van circa 6mm lang. Erg schadelijk voor constructiebalken. De volwassen kevers maken een tikkend geluid, vandaar hun andere naam: doodskloppertje.
  • Bourgogne parket - Parket waarvan de planken verschillende lengtes en breedtes hebben.
  • Bros hart - kernhout waarin veel dwarsscheuren of drukbreuken voorkomen door druk in de houtvezels tijdens de groei.


C.
  • Cambium - weefsel in de boom dat door celdeling voor groei zorgt.
  • Collaps -samenklappen van de celwanden tijdens het drogen bij te hoge temperatuur, waardoor het hout er verschrompeld uitziet.
  • Construcievloer - Betonvloer waarop meestal nog een dekvloer wordt gelegd.

D.
  • Dekvloer - De afwerklaag van een betonnen vloer. Deze kan zwevend of vast worden aangelegd.
  • Diffuus-poreus - eigenschap van hardhout dat gelijkmatig verdeelde porien heeft over de hele groeiring.
  • Draad - het geheel van vezels dat het hout bepaalt, of het patroon dat door de vezels op het langsvlak van het hout wordt gemaakt. Men onderscheidt onder andere rechte, warrige, golvende, kruisdraad. De 'draad'verwijst naar het regelmatige patroon van het hout, terwijl tekening naar onregelmatigheden verwijst.
  • Drukbreuk ook wel valbreuk: - De dwarsscheur in het harthout van dikke stammen als gevolg van een bros hart.

E.
  • En dosse gezaagd - tangentiaal aan de jaarringen gezaagd.

F.
  • Fiddleback - een gevlamde tekening veroorzaakt door golvende draad op radiale oppervlakten. Gewone esdoorn wordt traditioneel gebruikt voor de rugzijde van violen; de tekening komt ook voor bij mahonie.
  • Fineer parket - Vergelijkbaar met lamelparket. De toplaag is echter van dun geschilde bladen hout.
  • Fijn van nerf - met smalle groeringbreedtes.
  • Fineer - dunne houtplaat die ter verfraaiing of versteviging op houten objecten (van meestal mindere kwaliteit) wordt gelijmd.
  • Floeem bastweefsel - , gebruikt voor voedseltransport in de groeiende boom.
  • FSC Forest Stewardship Council. - Keurmerk voor hout. (niet illegaal gekapt, niet uit oerbos, niet uit conflictgebieden, goede arbeidsvoorwaarden en goed bosbeheer)

G.
  • Gekantrecht hout, - hout dat voor de handel vierzijdig wordt bezaagd.
  • Gevlamd - tekening in de vorm van een vlam.

H.
  • Hardhout - hout van (bladverliezende) Loofbomen.
  • Harsgangen - met hard gevulde dunnen buizen in de houtstalen van het hout die zowel axiaal als radiaal kunnen lopen en kenmerkend zijn voor veel naaldhoutsoorten en slechts voor enkele loofhoutfamilies.
  • Hartscheur - scheur die begint in het hart van de boomstam.
  • Houten ondervloer. - Vaak in oudere huizen. Balken met daarover heen houten vloerdelen. Afwerkvloeren worden vaak met een tussenvloer gelegd.
  • Houtstralen - radiale bundels weefsel door de jaarringen heen, die in sommige houtsoorten erg opvallend zijn, zoals bij de eik, en bij andere nauwelijks zichtbaar.
  • Houtworm Anobium punctatum, - een van de meest voorkomende schadelijke insecten houten meubelen, vloeren, balken etc. De schade ontstaat doordat de volwassen kever zich door het hout naar buiten boort; hij kan tot twee jaar in het hout hebben geleefd.

I.
  • Iepziekte - een dodelijke ziekte die veel soorten iepen aantast en wordt veroorzaakt door de ophiostoma ulmi en de krachtige  O. novoulmi, beide overgebracht door de iepenspintkever. De ziekte werd als eerste door Nederlandse Biologen onderzocht en beschreven en heet daarom in het Engels Dutch elm disease.
  • Inhoudstoffen - stoffen in het kernhout, zoals harsen en gommen, die voor een specifieke kleur zorgen en rotting tegengaan.
  • Inwendige scheurvorming - doorboringen in de houtvaten, niet zichtbaar aan de buitenkant.

J.
  • Jaarringen - concentrische ringen in het hout die in gematigde gebieden jaarlijks aan de boom groeien; ook bekend als groeiringen.

K.
  • Kernhout - niet-functionerend houtweefsel binnen in de stam dat het hardste en duurzaamste hout oplevert.
  • Knoest - doorsnede van een tak of twijg ingebed in de Boomstam
  • Kliklaminaat - Doordat de messing-en groef door middel van een speciale verbinding in elkaar 'geklikt' blijft is lijmen tussen de delen niet nodig.
  • Kopscheur - splijting van het hout langs de draad aan het uiteinde van een stuk hout, veroorzaakt door ongelijkmatig drogen.
  • Korstverharding - drooghout waarbij de buitenlaag sneller droogt dan de binnenlaag. Dit veroorzaakt trekken of scheuren die ontstaan wanneer het hout gezaagd wordt, met ernstige vervormingen als gevolg.
  • Kromtrekken - afwijking in de rechtheid van het vlak of de rand van een plank.
  • Kruisdraad - draad die variaties in de richting en de verhouding van de vezels vertoont en vaak streeptekeningen oplevert.
  • Kwartiers - gezaagd in radiale richting gezaagd, van de schors naar het hart, waardoor vaak streeptekeningen zichtbaar worden.De jaarringen staan verticaal in het kopse hout.
  • Kwast - een door de stam ingesloten gedeelte van een tak.
     

L.

  • Lamelparket - Basis van goedkopere houtsoorten. Toplaag van hardhout.
  • Langs gezaagd - tangentiaal aan de jaarringen gezaagd.

M. 

  • Massief parket - houten delen van 10-22mm dik, rondom messing en groef.
  • Mes en groef - Een plank met mes en groef heeft aan de ene lange zijde een gleuf en aan de andere zijde een rand waardoor de planken in elkaar kunnen vallen.
  • Monolietvloer - Monolitisch afgewerkte vloer: betonvloer waarbij de contructievloer direct glad wordt afgewerkt en verdicht zodat geen aparte afwerkvloer meer nodig is. Vaak toegepast als magazijnvloer.
  • Mozaiekparket - Kleine latjes van 8mm dik en 20mm breed. Deze worden aan elkaar gelijmd tot blokjes en worden bijeengehouden door een laag papier of kunststof.

N.

  • Naaktzadigen - Naaldbomen en aanverwante planten, waarbij de zaadknoppen niet in een gesloten vruchtbeginsel zitten; ze hebben naaldachtige bladeren en leveren zachthout op.
  • Najaarshout - het deel van de groeiring dat in het najaar wordt gevormd en kleinere cellen en een grotere dichtheid heeft, vaak resulterend in donkerder ringen.

O.

  • Ongekantrecht hout - hout dat voor de handel tweezijdig wordt bezaagd.
  • Oppervlaktescheur - scheur als gevolg van ongelijkmatige krimp, doordat de buitenlagen van het hout sneller drogen dan de binnenlagen.

R.

  • Radiale krimp - Krimp langs de lengte van de draad, waardoor hout korter wordt tijdens het drogen. Dit is meestal minimaal.
  • Reactiehout - afwijking in de bouw door druk of spanning tijdens de groei, zoals aan de onderkant van een tak of leunstam (drukhout), of aan de bovenkant van een tak dicht bij de stam (trekhout). Dit wordt veroorzaakt door de zwaartekrachtdruk.
  • Ringen - het wegkappen van de schors over de hele omtrek van een boom voor dat de boom geveld wordt om de boom gedeeltelijk te laten afsterven en vocht te verminderen.
  • Ringporig - eigenschap van voorjaarshout: voorjaarshout heeft grovere porien dan najaarshout.
  • Ringscheur een scheur in het hout parallel aan en tussen de jaarringen van de groeiende boom.

S.

  • scheur - een spleet in het hout, vaak parallel aan de groeiringen.
  • Schillen - zaagmethode waarbij de stam op een draaibank langs een mes wordt rondgedraaid om dunne lagen hout te verkrijgen die meestal voor triplex of fineer worden gebruikt.
  • Schotelen - Kromtrekken van vloerdelen in zijwaartse richting veroorzaakt door werking. Planken kunnen hol gaan staan.
  • Sensibilisator - hout (of een andere stof) dat na een eerste blootstelling of contact een allergische reactie bij de gebruiker kan veroorzaken bij een volgende blootstelling. Deze allergische reactie kan de vorm aannemen van huidontsteking, andere huidaandoeningen of ademhalingsproblemen. Taxus is bijvoorbeeld een sensibilisator voor sommige houtbewerkers.
  • Spiegel - figuur op kwartiers gezaagde vlakken in de vorm van glinsterende vlekken of stippen gevormd door de houtstralen, vooral bij de eik (Quercus spp.).
  • Stronk - de stomp van een boom.

T.

  • Tangentiale krimp - Krimp in rechte hoeken op de draad, die bij langs gezaagd hout tot kromtrekken kan leiden.
  • Tapis - Gelijmd of gespijkerd parket van massieve delen van 6 tot 9mm.
  • Tekening - elk interessante of decoratieve effect op het langsvlak van het hout als gevolg van de draadrichting, de nerf, vlekken, knoesten, gebreken, parasieten of andere natuurlijke kenmerken.
  • Trekhout - zie reactiehout
  • Triplex - hout dat bestaat uit drie op elkaar gelijmde lagen fineer waarvan de middelste plaat een tegenovergestelde vezelrichting heeft.
  • Tweezaadlobbigen dicotylen, - een klasse van de bedektzadigen met twee vruchtbeginsels. Alle hardhoutsoorten zijn tweezaadlobbigen.

V.

  • Velling - Afschuining van houten plank of laminaat.
  • Voorjaarshout - het eerste deel van de groeiring dat in het voorjaar wordt gevormd en een lagere dichtheid en grotere cellen heeft.
  • Vloerdelen - Houten plank die gebruikt wordt voor een vloer.

W.

  • Wankant of bleskant - de natuurlijke kant van een plank of lat, die onregelmatig kan zijn en waar soms nog schors op zit.
  • Warrige draad - een pluizig, onscherp oppervlak met gerafelde vezels na bewerking. Dit kan voorkomen bij trekhout of bij bepaalde boomsoorten.
  • Werken - Hout kan uitzetten op het moment dat er een hoge luchtvochtigheid is. Krimpen gebeurt op het moment van droogte.
  • Wortelhout - eigenlijk alleen het hout van de wortel van de boom dat door de vele vertakkingen fraaie tekeningen oplevert. Ook de massa houtweefsel die bestaat uit abnormale knoestige vervormde uitstulpingen aan de voet van de boom of hoger aan de stam wordt wortelhout genoemd. Dit hout kan zeer decoratief zijn, maar het is niet sterk.

X.

  • Xyleem - het levende weefsel aan de buitenkant van de stam, dat voor het transport vna sappen en voedselopslag dient; dit wordt na verwerking tot hout spinthout genoemd.

Z.

  • Zachthout - hout van naaldbomen
  • Zwart hart - abnormale zwarte of bruine verkleuring van het kernhout. Dit hoeft niet noodzakelijk verrot te zijn. Essen (Fraxinus) kan voor deze aandoening gevoelig zijn.
  • Zwelnaad - Om het werken van hout op te kunnen vangen moet bij het leggen van een vloer een ruimte naast de muur vrij gehouden worden (+/- 2cm bij massieve vloerdelen).